zondag 16 juni 2013

Een hoopje stoeltjes.


Ik weet nog dat ik als kind graag naar het park ging. En zeg nu eerlijk, welk kind doet dat nu niet graag? Het gras, het gekir van andere kinderen, de vrije vlakte die in die kinderogen van je gigantisch leek. Bovendien is het dé plek waar je vader of moeder je met alle geduld van de wereld – dat beweren ze tenminste – je hebben leren fietsen. Ik was er nogal laat bij, maar je weet wat ze zeggen: beter laat dan nooit. Echter geen goed excuus als je één of andere deadline hebt gemist, dus weet wanneer je de uitspraak gebruikt. In ieder geval, het fietsen ging nogal moeizaam bij me, mijn vader had alles geprobeerd en op een bepaald moment had die een gigantische tak gevonden die hij dan knelde tussen de stangen van mijn bagagedrager zodat ik eruit zag als een gigantische kleuter op die ontzettend stoere mountainbike die ik destijds had. En toen op een dag gebeurde het, het moment waarop ik ineens tot mijn grote verbazing de wind langs mijn oren hoorde suizen, ik trapte erop los en het beste van al was dat ik niet op mijn smikkel was gevallen. Eindelijk kon ik fietsen zonder dat ik de remmen gebruikte als de schakeling van één of andere Harley Davidson en voor ’t eerst hoorde ik mijn vader niet achter me hollen met allerlei instructies. Het moment waarop mijn ouders me letterlijk en figuurlijk voor de eerste keer loslieten. En ik bracht het er eerlijk gezegd goed vanaf, de eerste minuten dan toch, het feit dat ik was vergeten te remmen en ik in de struiken terecht was gekomen, was bijzaak en hoorde er nu eventjes bij. Dus, het park. De plek waar mijn zusje en ik van bergen rolden (tegenwoordig zijn het slechts hoopjes aarde bedekt met wat gras, maar ik zweer het je, toen waren het vervaarlijke bergen) om dan met grasplekken terug te keren naar het huisfront.

Op een dag hadden we gepland te gaan, maar helaas, het regende pijpenstelen. 
“Als de zon nu scheen konden we gaan Madeliefje, maar het is nu zo”, hoor ik mijn ma nog zeggen. En dus nam ik in mijn kinderlijke goedgelovigheid een stoeltje en ging ik voor het raam zitten. Wachtende op die enkele zonnestralen, hoopte ik, wenste ik en droomde ik. En dat was voorlopig genoeg. Aan die regenbui zou wel een einde komen, zolang ik maar geduld had. Ik weet nog hoe ik uren voor dat gigantische raam heb gezeten, tot mijn moeder ongerust binnenkwam om te zien waarom het zo verdacht stil was. En geloof het of niet, op het moment dat ze binnenkwam, braken er miezerige zonnestralen door. Maar het was te laat, veel te laat op de dag en de regen zou nog voelbaar zijn in het zompige gras. Als ik me één teleurstelling helder kan herinneren dan was het deze.  Maar kinderen vergeten gauw, zijn snel gesust en wie weet zou het het volgende weekend beter weer zijn. Het gras zou opdrogen. En we zouden weer van gigantische bergen kunnen rollen om met grasplekken thuis te komen.

Bij het ouder worden verliezen we die dapperheid. Die moed. Dat geduld. En soms, als het niet anders kan in onze ogen, die hoop. We kunnen het niet meer opbrengen om die stoel vastberaden te grijpen en gewoon, in alle kinderlijke eenvoud, te wachten op beter weer. Op het einde van die lange en sombere regenbui. Op die eerste zonnestraaltjes. En als het allemaal te laat komt, voelen we de vreugde niet meer van het hopen op een volgende week, omdat de teleurstelling ons inmiddels heeft verbrijzeld. Omdat we niet meer gesust kunnen worden door vreugde, beloftes en de toekomst die niemand heeft beloofd. Omdat we onszelf hebben afgeleerd om de dingen los te laten.


En toch, toch hoe klein we ons ook voelen, er staat altijd een stoeltje, hoe klein dan ook, klaar.


Groetjes,
Madeliefje

4 opmerkingen:

  1. prachtig stuk weer, met een mooie boodschap.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Weer erg herkenbaar. Bedankt om me eraan te herinneren dat er altijd wel een stoeltje klaar staat.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Hey Siemen, bedankt voor je reactie. Haha geen probleem, soms vergeten we die dingen wel eens.

      Verwijderen