donderdag 3 maart 2016

Een binnenregenboogje.



Terwijl het buiten donderde en stormde zaten we binnen. Eerst bakten we brood. Vervolgens picknickten we op de lilakleurige tegels en zaten we in een zelf opgezette tent middenin een veld van kussens. In de verte hoorde we geroffel tegen de ramen, niet dat het iets uitmaakte in ons eigen gesponnen wereldje.
Vervolgens doofde het plezier en gingen we liggen. Ondanks dat de kilte van de vloer voelbaar was, bleven we. Ik legde een arm over mijn voorhoofd en zij deed hetzelfde met haar kleine armpje. Ze keek me verwachtingsvol aan en ze glimlachte warm.
Dus wees ik naar de lucht en zomaar verschenen er wolken in verschillende vormen, de ene weer groot, de andere weer klein. Als we ons best deden konden we ze zelfs raken, maar op dit moment was kirren van plezier genoeg terwijl we elkaar vertelden wat we zagen.
Na de wolken kwamen de sterren en de maan. We zagen de Grote Beer, dan weer de Kleine Beer en daartussen een vallende ster. We deden geen wensen, daar geloofden we immers niet in. Het was zo fijn en warm genoeg op die kille vloer onder een dak waar wind en regen tegen beukte.

Kleine momentjes. Grootse herinneringen.
Niemand moest groot of sterk zijn.
Slechts dapper zijn telde, zodat er gezien kon worden wat er eigenlijk niet was.
Niemand moest slim of geweldig zijn.
Slechts moedig zijn telde, zodat er gezien kon worden wat er eigenlijk, misschien, kon zijn.
Niemand moest koud of bedroefd zijn.
Haar glimlachje was warm en oprecht genoeg.

Liefs,
Madeliefje.